CLUBLIED

 

Wij zijn de mannen van Antwerpen Boven,
door heel de Gentse stee om hun jolijt bekend.
Aan d’Universiteit ons af te sloven,
zijn wij sinjoorse zonnekloppers ni gewend.
Maar ’s avonds laat zijn wij in form om te gaan rollen,
dan klinkt ons lied en schuimt ons bier in elk café!
Na iedere lege pint komt weer een volle!
Die drinken wij tesaam op het heil van de AB!

Wij zingen om ter meest “Antwerpen Boven”
En in het salamanderen zijn wij wel thuis
We flirten als perfekte filosofen.
En kussen maagdekens al is ’t voor hen niet pluis.
Doch komt de vader om zijn dochter bij ons grollen,
Of horen wij ne flik die zegt “M’chieu allez”;
We schenken die kadees de pinte volle;
Ze drinken allemaal op ’t heil van den AB

Sta op, o mannen van “Antwerpen Boven”
En zweert Sinjoor te blijven in de Stroppenstee.
Bourgeois, dat zijn we niet, we staan daarboven
We zijn student, en dit alleen telt voor ons mee.
We blijven trouw en immer broederlijk verbonden
En staan ons man voor alles met leus: “Recht door zee”
Komt eens de tijd dat w’allen gaan ontbonden,
Dan scheidt eenieder van ons “‘k was van den AB.

En als we later als gebaarde knullen,
terug gaan reizen naar die goei Gentse Stee
De pinten eerst geledigd weer zien vullen,
gaat al ons denken weer terug naar den AB.
O lang voorbije vreugdevolle studiejaren,
gepeezuigd hebben en het nu worden valt nie mee,
als wij vernamen wie die mannen waren,
drinkt allen nen tournee op het heil van den AB